Wijzigingen in het familiaal vermogensrecht
- rene6848
- 10 nov 2020
- 3 minuten om te lezen
In België zijn drie samenlevingsvormen gekend : het huwelijk, de wettelijke en de feitelijke samenwoning. De wettelijke samenwonende partners hebben een verklaring van wettelijke samenwoning voor de ambtenaar van de burgerlijke stand afgelegd. De feitelijk samenwonende partners hebben geen verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand afgelegd maar zijn op hetzelfde adres ingeschreven.
De wettelijke samenwonende partners hebben een eigen statuut dat minder verregaand is dan dat van gehuwden, maar wel ruimer is dan dit van feitelijk samenwonenden.
Zowel gehuwden, als wettelijke samenwonende partners ( en dus niet de feitelijk samenwonende partners ) kunnen dringende en voorlopige maatregelen vragen bij de familierechtbank.
Wettelijke samenwonende kunnen dergelijke om dringende en voorlopige maatregelen verzoeken :
-tijdens de wettelijke samenwoning voor zover er tussen hen een verstoorde verstandhouding tussen de partners bestaat. De rechtbank kon deze maatregelen voor een bepaalde duur opleggen. Dit is eerder relatief te noemen, als men weet dat een wettelijke samenwoning kan beëindigen door het afleggen van een éénzijdige verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand.
-na de wettelijke samenwoning. Dan kunnen er maatregelen gevorderd worden, voor zover de vordering binnen de drie maanden na de beëindiging wordt ingesteld. De maximumduur van deze maatregelen gold maar voor 1 jaar.
In het midden van de zomer werd de wet gewijzigd. Krachtens de wet van 31 juli 2020 (in werking getreden op 17 augustus 2020) kan de rechter de duur van de maatregel vrij bepalen in functie van de gevraagde maatregelen en de feitelijke omstandigheden.
Deze beperkte geldigheidsduur van de maatregelen was en is niet van toepassing op de maatregelen die betrekking hebben op de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden.
De wetgever heeft recentelijk wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek doorgevoerd. Zo werd met de wet van 22 juli 2018 er wijzigingen aan het huwelijksvermogensrecht aangebracht.
Een aantal belangrijke wijzigingen :
1. Geen automatisch verlies van bepaalde huwelijksvoordelen. Schenkingen vervallen niet langer automatisch.
Vroeger verloren echtgenoten bij een echtscheiding automatisch alle voordelen die ze elkaar bij huwelijksovereenkomst en sinds het aangaan van het huwelijk hebben toegekend ( tenzij het anders bepaald was in de huwelijksovereenkomst ). Schenkingen vervallen niet langer automatisch.
Het automatisch verval blijft nog wel van toepassing op “ de overlevingsrechten “Dit zijn rechten die onder voorwaarde van overleving tussen de echtgenoten zijn overeengekomen, zoals begunstigde bij levensverzekering, het beding van ongelijke verdeling, het verblijvingsbeding.
2. Heling, sanctie en berouw
Voor deze wetswijziging werd het wegmaken, het achter houden van goederen uit het gemeenschappelijk vermogen (heling van goederen ) bestraft.
Nu wordt dit uitgebreid naar elke massa of elk vermogen dat tussen de echtgenoten bestaat, dus de gemeenschap, maar tevens een onverdeeldheid. De schuldige echtgenoot verliest het geheel van de geheelde goederen of waarden.
Berouw wordt nu uitdrukkelijk voorzien. Als de echtgenoot spontaan en tijdig de juiste informatie verstrekt of zijn valse verklaringen rechtzet dan verliest hij of zij niet meer het geheel van de goederen of waarde ervan.
3. Preferentiële toewijzing gezinswoning, huisraad en beroepsgoederen
Bij een echtscheiding kunnen de echtgenoten de eventuele preferentiële toewijzing van de gezinswoning, huisraad en beroepsgoederen vragen.
Vroeger was de preferentiële toewijzing in principe en volgens de meerderheidsrechtspraak enkel van toepassing op het wettelijk stelsel en niet op het stelsel van scheiding van goederen.
Door de nieuwe wet (art 9 van de wet 22.07.2018 ; art 1389/1 en 1389/2 NBW ) kan elk van de echtgenoten de preferentiële toewijzing vragen, dus ook in het stelsel van scheiding van goederen.
Artikel 9 bepaalt : “ de rechtbank beslist met in achtneming van de belangen van ieder van de echtgenoten kan laten gelden en rekening houdend met de financiële mogelijkheden van diegene die de opleg zal moeten betalen “
Dit recht ontstaat bij de ontbinding van het huwelijk ( wanneer de echtscheiding definitief is geworden ) en het kan steeds in de vereffening en verdelingsprocedure gevraagd worden. Het moet niet noodzakelijkerwijze gevraagd worden bij het pv opening van werkzaamheden.
De preferentiële toewijzing kan niet gevraagd worden bij een echtscheiding door onderlinge tostemming, maar daar kunnen de echtgenoten dit steeds zelf regelen hoe ze het willen in de regelingsakte.
4. Correctie op de onbillijke gevolgen op verzoek van de benadeelde echtgenoot.
Bij de ontbinding van het stelsel van scheiding van goederen, dat het gevolg is van een ontbinding van het huwelijk door duurzame ontwrichting uitgesproken door de familierechtbank, kan er een vergoeding worden toegekend aan de benadeelde echtgenoot.
Het kan zijn dat de ontbinding van het stelsel van scheiding van goederen tot werkelijk onbillijke gevolgen leidt ten nadele van een echtgenoot. Deze kan hiervoor dan een vergoeding vragen. Deze vergoedingsvordering wordt behandeld binnen de procedure van vereffening van het huwelijksstelsel en de familierechtbank heeft hierover het laatste woord.
Comments